Naar aanleiding van de poëzieweek 2021 lazen Luce Rutten en Leen Jacobs elke dag een gedicht. Als je wil meeluisteren en kijken klik dan op de link aan het einde elk gedicht.
Op 28 januari 2021 leest Luce Rutten : Januari 2021, Loes Loyens
We zijn in 2021 gearriveerd.
Ik hoop dat het voor u allen een zachte landing was.
Elk jaar opnieuw is januari een maand van vooruitkijken: naar de lente en de zomer, naar verjaardagen, vakanties, ontmoetingen en nieuwe ervaringen.
Dit jaar is onze blik meer dan ooit op de toekomst gericht.
Toen de tweede coronagolf de kop opstak, in september 2020, startte ik – braafjes in mijn kot – een nieuw poëtisch projectje op, onder de noemer ‘Kalenderverzen’: één gedicht gewijd aan elke nieuwe kalendermaand, digitaal gehuisvest op de blog loesloyens.wordpress.com
Dit is het vijfde gedicht in de reeks:
Januari 2021 Het pasgeboren jaar sluimert kouwelijk diep weggedoken in zijn wieg Geduffeld in dikke lagen wolkendons wacht het ongeduldig op een hand die met voedzame plannen de honger van zijn lege dagen stilt en vaardig een draaiboek verzint om de wereld mee te verbazen Hoop danst als flinterfijne glinsters op elk voorzichtig straaltje zon dat tussen de gordijnen komt kijken of de tijd nog niet rijp is om de drijfkracht op te poken De oogjes van de boreling twinkelen steeds vinniger Hij lijkt alvast de mouwen op te stropen Nog even en hij rent op sterke benen een ongeziene toekomst tegemoet
Januari 2021, Loes Loyens in beeld
………
Op 29 januari 2021 leest Leen Jacobs : De wereld die wij zien, Anton van Wilderode
Ik neem mijn kleinkinderen af en toe mee naar nergens.
We wandelen naar waar onze neus ons wijst of naar waar de wind ons waait. Onderweg vinden ze steevast allerlei kostbare spullen die ook ik koester en zorgvuldig bewaar voor later.
Maar heel af en toe rijden we ergens naartoe. Samen in de auto – de ramen wijd open – verder de natuur in. Naar Asdonk.
Als uitgelaten veulens lopen ze door de dreven vol met oude donkere beuken.
In hun knoestige schors zitten verdoemde monsters voor eeuwig gevangen.
De kinderen roepen : “In de nacht worden die levend!”
Hun jonge lijfjes ademen oerverhalen. Voor roodkapje zijn ze te oud, maar tegenwoordig zijn er digitale versies genoeg om hun fantasie aan te scherpen.
Wat verderop, bij de Winterbeek, dicht bij de beverburcht, is een zeer smal richeltje waarover je aan de andere kant van de diepe gracht komt. Met hun mutsen diep over hun ogen lopen ze joelend heen en weer over het ijskoude water. Ze jagen mij de stuipen op het lijf met hun roekeloze acrobatentoeren.
Maar bij de boerenpaarden dichtbij de Kiewithoeve worden ze eindelijk stil. Heel stil.
Een prachtexemplaar komt langzaam dichterbij en kijkt ons stil aan.
Ik zie ontzag in hun ingehouden borstkastjes. Het bloed klopt in mijn keel van ontroering.
Ik zeg : “Alle mensen komen precies wandelen in Tessenderlo.”
De negenjarige zegt : “Ik hou van Tessenderlo.”
Maar hij bedoelt dat hij van de bomen, de bevers, de paarden en de stilte houdt.
Als ode aan het stille paard lees ik dit gedicht van Anton van Wilderode :
De wereld die wij zien De wereld die wij zien, waaiende aarde met wind en wolken wildernis van dieren waarin nog kinderen bestaan en paarden en dingen van onwezenlijke waarde die wij met eindeloze aandacht vieren.
……..
Op 30 januari 2021 leest Luce Rutten : VEERKRACHT, Loes Loyens
We hebben met z’n allen moeilijke maanden achter de rug. Toch was niet alles kommer en kwel.
De weergoden gunden ons een schitterende lente en een prachtige zomer. Hier in onze contreien – met hun heerlijke plekjes groen – konden we naar hartenlust genieten van de weldoende werking die beweging in de vrije natuur uitoefent op lichaam én geest.
Van in mijn prille kindertijd heb ik ontelbare uren doorgebracht in het bos. Spelend, lopend, fietsend, wandelend, explorerend, bestuderend, ontstressend.
Toen mijn bestaan op zijn grondvesten daverde door een levensbedreigende ziekte, was moeder natuur een gulle bron van troost en kracht.
Die ervaringen inspireerden me tot een gedicht dat werd opgenomen in de dorpsdichtersbundel ‘Looi op versvoeten’ uit 2016 en ook in mijn solobundel ‘Tussen pergamijn’ uit 2019.
Veerkracht Zondag. De knop om. Het bospad ontrolt zich als een feestelijke loper over de bodem van je bestaan Mos vangt je zwaarte op om dan met een zachte zucht wat veerkracht mee te geven en even loop je lichter door het leven Frisgewassen bladgroen blaast zuurstof naar je longen De zon strekt haar stralen om je warm te omarmen Het malen bedaart en alle ruis verstomt nu de stilte spreekt met duizend monden
VEERKRACHT, Loes Loyens in beeld
……..
Op 31 januari 2021 leest Leen Jacobs : Vader, Willem Wilmink
Bij het begin van de tweede wereldoorlog vluchtte mijn vader naar het Zuiden van Frankrijk. Hij hield van zijn vlucht nauwgezet een dagboek bij.
Dat lag jarenlang op de stoffige zolder van mijn broer, maar dankzij corona en de belofte dat ik het zou overtypen belandde het eindelijk in de warmte van onze living.
Omdat zijn geschrift moeilijk leesbaar is, heb ik – om zijn vluchtroute te reconstrueren – heel wat tijd doorgebracht op Google Maps.
Een avontuurlijke digitale reis naar het zuiden van Frankrijk!
Zijn vulpen met zwarte inkt hebben we niet meer, maar het A5-schriftje met een ouderwetse zwarte moiré kaft ligt nu voor mij.
De dingen die hij waard vond om te noteren lijken banaal, maar dankzij dit schriftje krijg ik vandaag het mandaat om er betekenis aan te geven.
…….
Mijn vader gebruikt zelden bijvoeglijke naamwoorden.
Hij noteert droog : “Lindenbomen rond het station” en “poedelnaakte jongen met luizen”.
Dat laat veel ruimte voor mijn interpretatie.
Zo voel ik zijn klein geluk als hij “een man met vuile voeten die goed kan fluiten” noteert.
Evengoed voel ik zijn verdriet als hij verneemt dat een “jongen van Overpelt overleden is in Notre-Dame de Cadillac”.
En als de boer mijn vader met een kar en Franse konijnen naar de markt stuurt en hem betaalt in “drinktegoed” vind ik dat sympathiek.
Maar dan gebeurt het ongeluk : “de kar kantelt onderweg”.
Ik ben zelden dichter bij mijn vader geweest dan nà zijn dood, bij het overtypen van zijn dagboek.
Daarom kies ik vandaag voor het gedicht Vader van Willem Wilmink.
vader kocht ooit een verzameld werk : een bundel gedichten van degelijk merk. bij wat hij mooi vond zette hij strepen een enkele keer een uitroepteken. bij tijd en wijle herlees ik die zeer summiere biografie : in een code van strepen en stippen steeg het water hem naar de lippen
Ps : Mijn vader hield van Fernandel. En ik ook.
Vader, Willem Wilmink in beeld
………..
Op 1 februari leest Luce Rutten : Vier manieren om op iemand te wachten, Joke van Leeuwen
Wachten … het werkwoord dat de voorbije tien maanden in ons dagelijkse leven meer werd vervoegd dan enig ander werkwoord. Wachten op eindelijk een nieuwe regering; wachten op het advies van de virologen; wachten op versoepeling van de maatregelen; wachten op een vaccin; wachten, wachten, wachten op bezoek van ons knuffelcontact … Wachten … Joke Van Leeuwen schreef een leuk gedicht over: Vier manieren om op iemand te wachten. Het verscheen in de gelijknamige dichtbundel in 2001.
Vier manieren om op iemand te wachten, Joke van Leeuwen 1. Zittend. Denkend aan liggen. Je handen strijken rimpels in het tafellaken glad rond een gerecht dat moeilijk en te veel voor twee en niet als op het plaatje is, maar ruikt, het ruikt de ramen uit, het doet zijn best niet in te zakken, zoals een ingehouden buik niet bol te zijn – ook andersom is vergelijken. 2. Lopend. Bijvoorbeeld naar de ramen en terug en toch weer naar de ramen, omdat geluid zich buigt naar wat je horen wilt, maar het niet is. Er danst een stoet voorbij, verklede mensen die iets onverstaanbaars juichen, van elkaar goed weten hoe ze heten en te kijken dansen dat je kijken moet. 3. Staand. Bij een ingang, uitgang waar je zei dat, maar er zijn er drie, je weet niet meer of die of deze. Van blijven staan komt niemand tegen, maar met bewegen wordt haast bereikt wat net verdween. Zeker nog niet gezegd wie blijft en wie beweegt en wie dan wie wanneer en van hoe ver weer ziet. 4. Niet
Vier manieren om op iemand te wachten, Joke van Leeuwen in beeld
………..
Op 2 februari leest Leen Jacobs : De dichter, Gerrit Komrij
Het gedicht van vandaag komt uit “De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten”.
De samensteller van deze bloemlezing is Gerrit Komrij, en hij nam er, bescheiden als hij is, slechts één zelfgeschreven gedicht in op. Het gaat over hemzelf. Hier komt het
De dichter, Gerrit Komrij Toen het letterkundig tijdschrift Hem een briefje toe deed komen Waarin stond : ‘Mijnheer, uw verzen Waren lang niet slecht, we zullen Er eerdaags een paar van plaatsen,’ Zwol zijn borst tot slagschiphoogte Heel zijn leven werd nu anders. Hij ging doen alsof hij grote Mensen hoogstpersoonlijk kende Hij zei stad wanneer jij blad zei. Hij zei held wanneer jij speld zei. Hij zei ach wanneer jij dag zei. En daarvan wilde hij leven!
Daar raakt Gerrit Komrij een gevoelige snaar! Ik herken dat beetje grootheidswaanzin.
In 1995 verscheen in het tijdschrift Vlaanderen, Jaargang 44, maart-april mijn gedicht met als eerste regel : Zelden zag ik een kat….
Het ging over een kat die naast een vaas met gele tulpen op de vensterbank naar buiten kijkt. Het vriest en alles is ondergesneeuwd.
De euforie was groot toen ik 250 bf kreeg voor de publicatie van mijn gedicht. Dat is godbetert 6 euro! Om 11 uur zag ik een hele toekomst als dichter voor mij.
Maar om twaalf uur stond er alweer een berg afwas te wachten en had de kat overgegeven op de mat. En ’s anderendaags hadden de tulpen hun blaadjes al laten vallen.
Vandaag – 25 jaar later – zijn er al 3 generaties katten de revue gepasseerd.
En ze mogen ook al lang niet meer op de vensterbank zitten.
Het bleef bij de publicatie van dat éne gedicht.
Ik herinner mij nog de euforie van toen – maar voelen kan ik ze niet meer.
Vorige week kreeg ik voor mijn 68ste verjaardag mijn lievelingsbloemen : kerstrode tulpen.
Ik bewonder hoe hun rechte stengels langzaam maar zeker sierlijk beginnen te krullen en te krommen als hun einde nadert.
Ik wou dat ik nog eens één keer die tulp uit het gedicht was.
Ik hou het tegenwoordig maar bij een bloemlezing.
Als toemaatje komt hier mijn gedicht van de kat :
Zelden zag ik een kat
zo wit, zo zwart
als deze morgen
op de vensterbank
naast de vaas met gele tulpen :
geen mens of dier keek ooit
zo roerloos koel, zo zonder gevoel
van binnen naar buiten
naar de witberijmde bomen
Een droom had een kat gevangen;
zij leek verstild
in een siberisch verlangen
naar 't ijskoude hoge noorden
Buiten vroor het in de ijle lucht,
maar dit stilleven chambreerde toen mijn hart;
de vaas met gele tulpen
naast de kat in witzwart.
De dichter, Gerrit Komrij in beeld
……
Op 3 februari leest Luce Rutten : Onder de appelboom, Rutger Kopland
Onder een appelboom valt veel te rapen. Appels, ja. In een goed jaar barstensvol vitamines en antioxidanten. Maar een appelboom in je achtertuin heeft nog zoveel meer te bieden.
In de ratrace van het bestaan dreigen we met oogkleppen te lopen, onze blik in tunnelzicht op het verre, het grootse gericht. Tot er iets gebeurt waardoor dat grootse, verre onbereikbaar wordt. Er nestelt zich een virusje op de lens, bijvoorbeeld.
Dan valt onze blik op het nabije. Daar liggen de kleine gelukjes, rijp voor het rapen, als we ze willen zien.
Dichter Rutger Kopland is een meester in het poëtisch serveren van klein geluk. Zijn gedicht ‘Onder de appelboom’ uit 1966 is een van mijn absolute favorieten.
Onder de appelboom, Rutger Kopland Ik kwam thuis, het was een uur of acht en zeldzaam zacht voor de tijd van het jaar. de tuinbank stond klaar onder de appelboom. ik ging zitten en ik zat te kijken hoe de buurman in zijn tuin nog aan het spitten was, de nacht kwam uit de aarde een blauwer wordend licht hing in de appelboom toen werd het langzaam weer te mooi om waar te zijn, de dingen van de dag verdwenen voor de geur van hooi, er lag weer speelgoed in het gras en verweg in het huis lachten de kinderen in het bad tot waar ik zat, tot onder de appelboom en later hoorde ik vleugels van ganzen in de hemel hoorde ik hoe stil en leeg het aan het worden was gelukkig kwam er iemand naast mij zitten, om precies te zijn jij was het die naast mij kwam onder de appelboom, zeldzaam zacht en dichtbij voor onze leeftijd.
Onder de appelboom, Rutger Kopland in beeld
………….
Toemaatje van Wim Van Braeckel : De troostzoekers, Marieke Lucas Rijneveld
We leven in tijden waarbij fysiek contact nog amper mogelijk is.
Ik denk dat die fysieke affectie een taal is die kan zeggen wat woorden niet kunnen uitspreken.
Dit gedicht komt – voor mij althans – erg dicht bij wat affectie betekenen kan.
Ik hoop dat haar gedicht ‘de troostzoekers’ – hoe kan het ook anders – troost kan bieden aan hen die nood hebben aan een rustpunt in de drukte in hun hoofd.
Of een anker voor hen die hun golven tevergeefs proberen te temmen.
Dat het voor u diezelfde gloed van mededogen en geborgenheid mag bieden!
Zoals geluk gevaarlijk is voor wie er spaarzaam mee omgaat, voor wie niet-leven een koud kunstje werd, voor wie hier binnenkomt en twijfelt aan alles wat mooi is, twijfelt aan zijn plek in de wereld, voor wie eindeloos teert op het verlangen naar beterschap, voor wie niet breekbaar wil zijn net zo min als populierensterk en wie mij raakt geef ik de wind, voor wie met een bevel tot omhakken in de hand rillerig plaatsneemt of juist wil opbloeien en zie me, voor wie alleen wil zijn maar het niet langer meer kan. Zoals geluk gevaarlijk is voor hen die het niet kunnen delen, voor wie wel glimlacht maar de snik onzichtbaar en hoog in de keel heeft, voor wie alles verloor waar hij van hield, voor hen die de koek uit de mond sparen en altijd andermans honger stillen, voor wie weerloos omgaat met de dingen, voor wie iedere avond zichzelf het donker van zijn kop injaagt, voor wie de hoop heeft opgegeven als een zieke kameraad, voor wie van alles denkt maar te weinig uitspreekt, voor wie moe is maar niet meer in slaap komt en eeuwig ligt te woelen, voor hen die willen leunen, voor wie onder de mensen wil zijn als onder een warme deken, voor wie niet weet wie hij is en altijd onzeker, we zijn de leegte, zeggen we, we zijn de leegte en weten niet hoe ons te vullen. Zoals geluk gevaarlijk is voor de roekeloze, voor wie verstrikt zit in eigen-ik, voor wie de weerloosheid weg-eet, koopt, slikt, voor wie zichzelf bezeert omdat een ander het niet meer doet, voor wie stemmen hoort maar zelden een lief woord, voor wie bang is om verlaten te worden en in een leeg huis thuis te komen, voor wie zélf uit voorzorg iedereen verlaat, voor wie weet dat het hart op vele manieren kan breken en vergeet dat het ook op vele manieren weer kan helen, voor wie en voor iedereen is hier de plek.
Marieke Lucas Rijneveld leeft in Utrecht en is auteur bij uitgeverij Atlas Contact.
Meer over de auteur op https://www.youtube.com/watch?v=n10g8uG3xkE